vrijdag, januari 30, 2015

Titanig

Dit verhaal heb ik ingestuurd voor de schrijfwedstrijd 'Schrijf je straat', met als thema 'Drama in Oost'. Het verhaal kwam uiteindelijk op de shortlist (er werden geen prijzen uitgereikt).
De jury beschreef het als:  '... het verhaal Titanig, waarin zeer innemend een groep Nesciaanse vrienden van elkaar vervreemd raakt.'






Het begon er al mee dat mijn huis niet meer bestond. Goed, toen ik er in 1983 kwam wonen was het al een vervallen kraakpand, maar toen ik negen jaar later voor het laatst de scheve voordeur achter me dichtsloeg, was het dat nog steeds en onbewust was ik er van uitgegaan dat dat ook altijd zo zou blijven. Maar nu was 2e Oosterparkstraat 160 een keurige nieuwbouwwoning met van die hoge, grote ramen en een trendy leilinde voor de deur.

Op de dag af dertig jaar geleden hadden we hier tot diep in de nacht geriskt, Hommie, Eric, Duck en ik. Onze vrienden noemden ons de Young Ones, omdat we zo verschillend waren, maar zelf voelden we ons meer verwant met de jongens, de aardige jongens van Nescio, die ook ooit rondbanjerden in deze buurt. Het tweede spelletje was afgelopen en het was echt, nee echt te laat voor nog een potje. Zoals altijd wanneer hij te veel gedronken had, verkondigde Eric dat we deze tijd moesten koesteren omdat we over een paar jaar brave burgers zouden zijn. Hij was de grootste Nescio-adept van ons vieren. In de rommelige discussie die volgde over idealen en conformisme was het Duck die zei dat we over dertig jaar weer bij elkaar moesten komen, om verantwoording af te leggen over onze levens. De volgende dag was hij het alweer vergeten, zoals hij al zijn wilde ideeën altijd vergat als het erop aankwam, maar Hommie had het onthouden. Hij zag er het wildst uit van ons vieren, met zijn lange haren en zijn eeuwige Iron Maiden t-shirt, maar hij had uit de Achterhoek ook een doe-maar-gewoon-dan-doe-je-al-gek-genoeg-mentaliteit meegenomen en daar hoorde bij dat je je aan je woord moest houden. Met een spuitbus van Duck schreef hij het boven de schoorsteen: ’12 januari 2015, 20.00 u.’ en steeds als iemand voorgoed het huis verliet, zorgden we ervoor dat die datum in zijn geheugen gegrift stond.
Ze noemden mij Rost omdat ik met mijn sociaal democratische ideeën ultrarechts was vergeleken bij de anderen. Ik sloeg ze altijd om de oren met mijn lijfspreuk ‘beter consequent rechts dan inconsequent links’. In de jaren daarna moest ik daar nog regelmatig aan denken als ik van een afstand zag hoe Duck zijn glibberige gang naar de top van het Amsterdamse regentendom maakte. Zijn geheugen had een merkwaardige ontwikkeling doorgemaakt, want hij vertelde tijdens interviews nu over revolutionaire huzarenstukjes uit de Oosterparktijd waar ik me helemaal niets van herinnerde. Ik had hem al jaren niet meer gesproken en hoe meer ik er over nadacht, hoe sterker de gedachte werd dat daar vanavond geen einde aan zou komen.

En Eric was helemaal van de radar verdwenen. Zijn achternaam, de Vries, zorgde ervoor dat zelfs Google hem zijn anonieme bestaan niet kon ontnemen. Eric, die we allemaal bewonderden omdat hij het allemaal zo verdomde goed wist te zeggen en die met zijn buttons en zijn Paul Wellerlook de vleesgeworden tachtiger jaren was. Eric, van wie we zeker wisten dat hij als geniaal chroniqueur van onze tijd de P.C.Hooftprijs zou winnen, die hij uiteraard zou weigeren.
De enige die ik soms nog zag was Hommie, die tegenwoordig Thomas heette, of dr. T.R.M. Maris, en die in dienst van een petrochemisch bedrijf de hele wereld afreisde. Als hij in Nederland was, gingen we soms naar de kroeg en dan praatten we over vroeger, steeds vaker over vroeger.

Mijn mobiel trilde in mijn zak. Ik herkende het nummer en barstte los: ‘Hé Hommie, sukkel, je gaat me toch niet vertellen dat je in de file staat, hè? Het is, verdomd, het is al acht uur! Je bent te laat!’
Hij grinnikte, maar door de slechte verbinding klonk het als een soort geruis.
‘Nee, ja, ik sta wel in de file, maar in Sao Paulo. Het spijt me ontzettend, Rost, maar we hebben shit hier. Ik kon echt niet weg, maar zo ben ik er in ieder geval toch bij, ergens. Als we indertijd mobieltjes ha…’
Hij was weg, dat wil zeggen, mijn mobiel was leeg. Ik geloofde niet dat dit nog een goede avond ging worden.

Er stopte een taxi midden op de straat. Even hoopte ik dat Eric of, tegen beter weten in, Duck uit zou stappen, maar het was een jonge vrouw van begin twintig. Ze kwam aarzelend op me af en bekeek me aandachtig.
‘Bent u van de jongens?’
Ik schoot in de lach.
‘Ja. Nou ja, wat er van over is.’
‘Mijn vader was ook één van de jongens. Eric.’
Ze keek nerveus naar de taxi.
‘Ik moet zo weer weg. Mijn vader zou zeker gekomen zijn, maar hij is een paar jaar geleden overleden. MS. Hij was erg bezig met die studententijd en hij heeft er veel over geschreven, ook toen hij het nauwelijks meer kon.’
Ze haalde een dikke envelop uit haar tas.
‘Hij heeft me verteld van jullie afspraak en hij heeft me laten beloven dat ik zijn verhaal op deze avond aan jullie zou geven.’
De taxi claxonneerde.
‘Ik moet gaan. Hij zij dat jullie wel zouden weten wat jullie ermee zouden moeten doen. Nou dag.’
Ze rende terug naar de taxi.
Kut. Eric dood. Ik voelde zo’n overweldigend verdriet opkomen waar geen tranen bij horen. Om Eric? Om de tijd die een sluipmoordenaar is? Misschien was het vooral een plotselinge stroom zelfmedelijden.

De envelop. Mijn enige tastbare link met de jongens, met die tijd. Ik staarde er een tijdje naar, aarzelde of ik hem zou openen. Toen draaide ik me naar het huis en liep naar de brievenbus. Voorzichtig deed ik de klep omhoog. Ik liet de envelop even balanceren in de gleuf en gaf er toen met mijn vlakke hand een flinke klap tegen. Zonder om te kijken liep ik de straat uit.